De profeet Jona in de walvis.

Dat de profeet Jona in de walvis kon blijven leven, lijkt een onwaarschijnlijkheid. Maar dit citaat uit de Jakob Lorber boeken, Hemelse geschenken, deel 3, blz. 272, toont aan dat in de tijd van Jona wel degelijk zulke grote vissen hebben bestaan dat die gemakkelijk een mens konden opeten.

1. Wat Jona in de walvis betreft, dat heeft zowel zijn natuurhistorische alsook overeenkomstige geestelijke juistheid. Want zowel het ene als het andere moet juist zijn, omdat zonder deze juistheid of zonder de natuurhistorische ondergrond het geestelijk geen overeenstemming zou hebben.
2. Om het natuurlijke gedeelte te begrijpen moet men weten dat in die tijd, vooral in de Middellandse Zee, een soort reusachtige vissen bestonden. Sommigen, vooral de Egyptenaren, gebruikten de naam Leviathan en bij de oude Grieken ten tijde van de bekende schrijver Herodotus de naam Phalos. Deze vissoort, waarvan ook in het boek Job sprake is, is spoedig na de doorbraak van de zee (bij Gibraltar) helemaal uit deze zee verdwenen. Daarna in de Atlantische Oceaan door de geweldige zeestromingen naar het zuiden versleept, waar die dan voor het grootste gedeelte in de koude wateren net als andere grote dieren volkomen te gronde is gegaan.

Phalos of leviathan

3. Deze vissen hadden ten eerste een ontzaglijk grote muil, die door een wijde opening met een even grote maag verbonden was. Ze hadden geen tanden, ook geen tong, maar in plaats daarvan net als de tegenwoordige walvissen in het noorden een groot aantal vinnen, die bij een volkomen volgroeide Phalos niet zelden een lengte van twee tot drie vadem hadden en die deze reusachtige vissen gebruikten zoals de olifant zijn slurf.
4. Ze grepen met deze vinnen hun voedselbuit en schoven die helemaal onbeschadigd in hun grote maag. Die maag bevatte geen water, maar scheidde aan de binnenwanden een soort sap af die na een paar dagen de in deze maag nog levende voederbuit begon op te lossen. Geleidelijk aan volkomen verwoestte.

Vijanden van de phalos

5. Deze reusachtige vis, was ook een zoogdier en bracht levende jongen ter wereld. Net als de tegenwoordige noordelijke walvissen moest het ademen en dikwijls aan het oppervlak van de zee blijven om niet te stikken. Als vijand van deze phalos diende het grote aantal ook zeer reusachtige haaien die vroeger in de noordelijke middenzee leefden. Maar die zich bij de doorbraak van de jullie al bekende landengte van Deukalion, waaruit dus de huidige zee-engte van Constantinopel en de Dardanellen is ontstaan, in de tegenwoordige Middellandse Zee ingeburgerd hebben. Deze geweldige zeesnoeken begonnen flink jacht te maken op de grote Phalossen en beten hun vinnen eraf. Maar ook de andere niet onbetekenende extremiteiten. Daartoe behoorden vooral de grote borsten alsook de aan de beide zijden van deze borsten reusachtige vinnen die qua vorm leken op een mensenhand.

Eigenschappen van de phalos

6. Deze extremiteiten konden de haaien heel goed als voedsel gebruiken. De Phalossen sloegen dan ook steeds meer op de vlucht en behoorden in de Middellandse Zee steeds meer tot een zeldzaam verschijnsel. In Jona’s tijd waren er in de genoemde zee nauwelijks een paar honderd meer aanwezig. En Jona, die bij de zeer onrustig geworden zee overboord geworpen werd, had – door Mijn toelating – nog het geluk door zo’n Phalos verslonden te worden. Hij bracht daarop drie dagen in de maag van de vis door. Ik liet het verder ook toe dat juist deze Phalos, door een haai achterna gezeten, zijn toevlucht tot de lage Aziatische oever nam en zich bij deze gelegenheid ontdeed van het in zijn maag liggend voedsel. Dit is de reden dat de profeet Jona in de walvis kon overleven.

Landdier

Ze gingen aan land als hen in het water een groot gevaar bedreigde, of om hun jongen te verzorgen, die ze gewoonlijk aan een ondiepe zee-oever beschermden. Hen van het voedsel hetzij uit hun borsten of ook van een al in de maag aanwezige maar nog levende voederbuit te voorzien. Want ze lieten hun jongen niet eerder in de diepere zee dan tot ze een bepaalde grootte, kracht en sterkte bereikt hadden.  7. Bij deze gelegenheid kwam onze Jona dan aan bij de Aziatische kust. Toen hij door de Phalos om voornoemde reden aan de ondiepe oever uitgespuugd werd, raapte hij vlug al zijn krachten bijeen, vluchtte helemaal aan land. Daar konden hem noch de oude Phalos noch een van zijn vier jongen hem verder achtervolgen. 8. Hier hebben jullie de natuurlijke zaak beschreven, zoals die destijds was – en nu en ook al sinds heel lang niet meer is.

Musea

9. In de voormalige musea, vooral die te Alexandrië, waren nog overblijfselen van ribben van deze reusachtige vis te vinden. Maar ze zijn in de latere tijd evenals de boeken door de Saracenen verwoest. Enkele stukken bevinden zich heden ten dage nog in Londen, alsook in Parijs, en men houdt ze voor geraamtes van buitengewoon reusachtige land- of waterdieren van destijds. Men denkt dat ze toch meer uit het waterrijk afkomstig zijn, omdat men ze gewoonlijk hier en daar op de zanderige stroken in de nabijheid van de zee aantreft. Een van de grootste ribben van zo’n volwassen Phalos had niet zelden een lengte van vijf tot zeven vadem en een gewicht van twee tot drieduizend kilogram. Nu is, zoals gezegd, deze reusachtige soort vissen net als de andere grote landdieren totaal uitgestorven, en sinds bijna drieduizend jaar komen zulke dieren niet meer in leven voor.

De kraak was een ander dier

10. Men moet onder deze Phalos of Leviathan vooral niet de kraak verstaan die zo nu en dan in de Atlantische Oceaan – vooral in de omgeving waar, vóór de algemene aan jullie bekendgemaakte vloed, de eilandenreeks van West-Afrika tot aan de oostelijke punt van het tegenwoordige Brazilië zich in een tamelijk rechte lijn uitstrekte en waar heden ten dage in deze richting nog grote en uitgestrekte zandbanken te vinden zijn – tevoorschijn komt en niet zelden gevaarlijk zijn voor kleinere schepen.
11. Deze kraak is helemaal geen vis, maar een enorme zeepoliep, die zich uit de in de zee aanwezige zandbanken en hun slibgehalte net als de Phalos marinos ontwikkelt en zolang vastzit aan de bodem van de zee tot hij door een onderzeese eruptie in de oceaan naar de oppervlakte van de zee gebracht wordt en dan niet zelden op een drijvend eiland lijkt. Zo kon de profeet Jona in de walvis in leven blijven en na uitgebraakt te zijn, verder gaan.