De betekenis van dagen in het Oude Testament.

Alle Bijbelse teksten hebben naast de letterlijke, een diepere betekenis. De blauw gekleurde woorden in onderstaande tekst uit Genesis 1 verwijzen naar zo`n diepergaande, geestelijke uitleg. De oorlogen in het Oude Testament bijvoorbeeld zijn geen oorlogen tussen mensen, maar gaan over menselijke neigingen die liefst allemaal vernietigd moeten worden opdat die mens tot de ware liefde kan komen. Hoe we tot die ware liefde kunnen komen en wat ware liefde is, heeft Jezus de mens voorgeleefd. Telkens weer blijkt dat het om het leren leven van belangeloze liefde gaat. Maar daartoe is eerst meer begrip en besef nodig, opdat wij gaan inzien wat ware liefde werkelijk is.

De betekenis van ‘dagen’ in Oude Testament, de eerste ‘dag’

1 In den beginne schiep God de hemel en de aarde.
2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op de afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.
3 En God zei: Daar zij licht! en daar werd licht.
4 En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.
5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.
6 En God zei: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren!
7 En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. En het was alzo.

Genesis 8-13, tweede en derde ‘dag’

8 En God noemde het uitspansel hemel. En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede dag.
9 En God zei: Dat de wateren van onder de hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het droge gezien worde! En het was alzo.
10 En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeën; en God zag, dat het goed was.
11 En God zei: Dat de aarde uitschiete gras, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo.
12 En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
13 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de derde dag.

Genesis 14-19, vierde ‘dag’

14 En God zei: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen de dag en tussen de nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!
15 En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel van de hemel, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.
16 God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren.
17 En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde.
18 En om te heersen op de dag, en in de nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was.
19 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde dag.

De betekenis van ‘dagen’ in Oude Testament, de vijfde ‘dag’

20 Hij zei: Dat de wateren overvloedig voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel van de hemel!
21 God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloedig voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard en God zag dat het goed was.
22 Hij zegende ze, zeggende: Zijt vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeën; en het gevogelte vermenigvuldige op de aarde!
23 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vijfde dag.
24 En God zei: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo.
25 Hij maakte het gedierte, het vee en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.

De zesde ‘dag’

26 God zei: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen van de zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
27 En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.
28 God zegende hen, en zei tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!
29 Hij zei: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze!

30 Maar aan al het gedierte der aarde, en aan al het gevogelte des hemels, en aan al het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo.
31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, De zesde dag.